Op 4 september maakte VS-correspondent van de VRT Björn Soenens een reportage over Donald Trump. Die reportage begon met een dramatische voice-over van Soenens: “Trump jaagt schrik aan, dreigt, en wint mogelijk de Amerikaanse presidentsverkiezingen.” Ze ging verder met een scène waarin Trump zegt: “Now if I don’t get elected, it’s going to be a bloodbath.” Direct daarna: een uitzinnig joelende menigte. De suggestie was niet mis te verstaan: als Trump niet verkozen wordt, dan willen zijn supporters bloed zien. De reportage werd in prime time getoond in Terzake.
Wat Soenens ‘vergat’ duidelijk te maken is dat Trump het niet had over een letterlijk bloedbad, maar over een economisch bloedbad in de autosector in Ohio waar hij die toespraak hield. Ook de juichende menigte had Soenens vakkundig achter de uitspraak van Trump gemonteerd: in werkelijkheid vervolgde Trump gewoon zijn speech.
Een attente kijker merkte dit op en veroorzaakte een stormpje op het vermaledijde X. Enkelingen dienden een klacht in bij de ombudsman van de VRT. Die ombudsman, Bert Lauwers, reageerde met een artikel over de kwestie. Daarin citeert hij Soenens, die dacht zich te kunnen verschonen door te zeggen dat hij de context van de quote onvermeld had gelaten “omdat de reportage onder meer gaat over opruiend en opstokend taalgebruik, en niet over de autosector.” Lauwers vond dat een eerlijke reactie van Soenens, al gaf hij met meel in de mond toe dat de aanwending van de quote hier “niet goed verlopen” was. Er werd een nieuwe versie van de reportage gemaakt (met een veel minder inflammatoire quote), en online gepubliceerd. Maar in Terzake volgde geen rechtzetting.
Pikant detail: ook op 17 maart ging VRT al uit de bocht over deze quote. Een artikel door Sara Van Poucke over die speech werd gekopt met “Amerikaanse presidentskandidaat Donald Trump gaat hard tekeer en waarschuwt voor “bloedbad” tijdens toespraak in Ohio”. De kop werd aangepast na een factcheck door Saar Van Olmen, en in het artikel zelf wordt de quote met merkbare tegenzin genuanceerd: “Wellicht [sic] doelde hij daarmee op de economie van de VS, want hij ging door over de bedreigde Amerikaanse auto-industrie”. Soenens en VRT hebben ofwel een kort geheugen, ofwel menen ze dat factchecks er enkel zijn om het plebs de juiste ideologische richting uit te sturen.
Niemand heeft de waarheid in pacht
Dat Trump niet verlegen zit om een leugentje links of rechts, is een open deur. Wat minder bekend is, of toch minder erkend, is dat de traditionele media er dus ook wel pap van lusten. Het excuus van Soenens was natuurlijk precies het probleem: een quote zodanig uit de context rukken dat die een totaal andere betekenis krijgt, is je reinste manipulatie, en heeft met journalistiek niks te maken. Je hoeft geen Trump-fan te zijn om dat in te zien. Maar blijkbaar gaat dit het deontologisch petje van sommige journalisten ver te boven. Desinformatie is duidelijk niet het exclusieve prerogatief van malafide politici, Russische agenten en trollen op sociale media.
Ook in de wetenschappelijke wereld is het soms huilen met de pet op. Sander van der Linden, professor aan de Universiteit van Cambridge, is één van de meest toonaangevende onderzoekers naar desinformatie. Tijdens de Covid19-pandemie bestudeerde hij voor een reeks complottheorieën hoeveel geloof burgers eraan hechtten. In een wetenschappelijk artikel daarover schreef hij:: “Strikingly, however, the misinformation statement deemed most reliable was the claim that the coronavirus was engineered in a laboratory in Wuhan.” De hypothese dat het virus gemaakt werd in het Wuhan Institute of Virology, werd toen wereldwijd inderdaad de kop ingedrukt als een complottheorie. Sociale mediaplatformen zoals Facebook, die onder druk stonden van overheden om onwenselijke Covid19-gerelateerde informatie te censureren, banden het van hun site. Op 26 mei 2021 werd die ban uiteindelijk opgeheven, toen duidelijk werd dat de lab-lek hypothese misschien toch geloofwaardiger was dan de wereld mocht geloven. Het kwaad was echter geschied: de publieke opinie was gemanipuleerd, de evidentie in Wuhan vernietigd, het momentum om dit terdege te onderzoeken voorbij.
Zelfs getrainde journalisten en wereldvermaarde experts blijken dus niet immuun voor het verspreiden van mis- en desinformatie. Daar zijn vele redenen voor. Ten eerste is De Waarheid vaak gelaagd, complex en ongrijpbaar. Ten tweede kan ook juiste informatie mensen op het verkeerde been zetten. De reportage van Soenens is daar een voorbeeld van: er werd geknipt en geplakt, dat wel, maar Trump had die woorden wel degelijk uitgesproken. Soenens lóóg strikt genomen niet. Ten derde is informatie zelden neutraal. De framing en de selectie van wat een journalist of een mediakanaal brengt en wat niet, heeft soms meer invloed dan de juistheid ervan. Dat geldt trouwens evenzeer voor factchecks. Steeds vaker wordt dan ook gezegd dat “malinformatie” een grotere bedreiging stelt dan ”desinformatie”: correcte informatie die toch ‘schadelijk’ is. Maar wie bepaalt wat ‘schadelijk’ is? Dat is een normatieve vraag, geen feitelijke. “Malinformatie” is daarom een gevaarlijke term, zeker als die uit de mond komt van beleidsmakers.
Hoe gevaarlijk is desinformatie?
Het wetenschappelijk toptijdschrift Nature wijdde recent een volledige editie aan ‘fake news’ en aanverwante onderwerpen. Het bevatte twee artikels die elkaar op het eerste gezicht tegenspraken. Eén van deze artikels betoogt dat desinformatie zeldzaam is, dat het zelden een grote impact heeft op wie ermee in aanraking komt, en dat wie er toch geloof aan hecht er doorgaans sowieso naar op zoek was. Met andere woorden: nodeloze morele paniek. Het andere artikel, met de hogergenoemde Sander van der Linden als co-auteur, beweert dat de risico’s van desinformatie voor de democratie nog schromelijk worden onderschat.
Beide kunnen tegelijk waar zijn, want ze gebruiken een andere definitie van desinformatie. In het eerste artikel gaat het om aantoonbaar onjuiste en opruiende informatie, in het tweede artikel ook om misleidende (maar feitelijk correcte) informatie. De invloed van échte desinformatie is met andere woorden op dit moment beperkt. De veel subtielere vormen van propaganda, framing, en selectieve berichtgeving hebben mogelijk veel meer invloed. Dat kan je betreuren, maar je kan het niet bestrijden zonder overheden of traditionele media enorme macht te geven over het publieke debat, ver voorbij het onderscheiden van feiten van leugens. En zoals meermaals is gebleken zijn die overheden en traditionele media met zoveel macht niet te vertrouwen.
Nochtans is het precies dat waar onder meer de Europese Commissie naar streeft met bijvoorbeeld de Digitale Dienstverleningsverordening (of Digital Services Act, DSA). Die verplicht grote zoekmachines en sociale mediaplatforms om via hun Gebruiksvoorwaarden en inhoudsmoderatie de zogenaamde “systemische risico’s” van hun diensten in te dijken. Lees: ze moeten ongewenste informatie censureren, ook als die correct is. Ultiem is het de Europese Commissie die beslist of de maatregelen volstaan. Daarmee zette ze een nieuwe stap in een totalitaire richting: richting een overheid die bepaalt welke informatie gezond is voor u, en welke u maar beter niet te zien krijgt. Zoals de lab-lek hypothese.
Artificiële Intelligentie (AI) zet de uitdagingen op scherp
AI is een tweesnijdend zwaard wat informatie-integriteit betreft. Het kan gebruikt worden om realistische deepfakes en propaganda te genereren en massaal te verspreiden. En het kan gebruikt worden om op grote schaal factchecks uit te voeren en deepfakes te detecteren. Jammer genoeg wordt het genereren van deepfakes steeds makkelijker, en wordt het detecteren ervan steeds moeilijker. Als feit van fictie onderscheiden lastig is vandaag, dan wordt het binnenkort wellicht praktisch onmogelijk. Wat dankzij AI wél steeds makkelijker wordt, is het onderscheiden van inhoud die men ‘wenselijk’ vindt, van ‘onwenselijke’ inhoud. Dat is een totalitaire valkuil van jewelste. De focus op “systemische risico’s” in plaats van op “desinformatie” in de DSA, en ook de nieuwe Europese AI Act, zijn tekenen aan de wand. Maar er is meer.
Op 25 oktober 2023 schreef Sam Altman, CEO van OpenAI dat ChatGPT op de markt gooide, op X: “I expect AI to be capable of superhuman persuasion well before it is superhuman at general intelligence, which may lead to some very strange outcomes”. Een jaar later hebben we dit punt wellicht al bereikt. Het woordje “strange” in deze X-post is het eufemisme van het jaar.
Steeds meer studies tonen aan dat AI-gebaseerde systemen meer overtuigingskracht hebben dan mensen. Daarbij worden ze geholpen door hun grote domeinkennis, het aanwenden van debattechnieken, en het exploiteren van inzicht in uw persoonlijkheid die blijkt uit uw online voetafdruk, zoals uw activiteit op sociale media. Bovendien kunnen zo’n geautomatiseerde systemen onbeperkt geschaald worden. De interactie blijft ook niet beperkt tot één post, maar het kan gaan om een hele conversatie, of zelfs een intieme band die u hebt opgebouwd met een persoonlijk AI vriendje zoals MyAI in Snapchat. Die interacties zijn bovendien steeds vaker privé, in plaats van op het publieke forum. Dit zet de deur open voor hypergepersonaliseerde manipulatie op ongeziene schaal.
Niemand weet hoe hiermee om te gaan. Wat wel steeds duidelijker wordt is dat wie enkel met een utopische wereld genoegen neemt, met een dystopische zal eindigen. De repressieve strijd tegen desinformatie valt niet te winnen zonder steeds meer censuur, en steeds minder privacy.
Hoe moet het dan verder? Kunnen de traditionele media hier een rol spelen?
Verdiend vertrouwen is de sleutel
In een niet zo ver verleden hadden traditionele media geprivilegieerde informatietoegang: ze hadden reporters ter plaatse, correspondenten in het buitenland, en onderzoeksjournalisten, met middelen die de gewone burger niet bezat. Vandaag worden ze afgetroefd door Janneke en Mieke op Tiktok en op X. Wat is de status van de traditionele media dan nog? Hoe kunnen ze vandaag nog een meerwaarde bieden?
Het sleutelbegrip is verdiend vertrouwen. In een chaos van informatie zal de traditionele media een baken zijn, of niet zijn. En zoals het er nu voor staat ziet het er niet goed uit.
Vertrouwen verdien je niet door steeds de objectieve waarheid te brengen. Dat is onmogelijk. Vertrouwen verdien je door onvermijdelijke fouten te erkennen en uitgebreid recht te zetten wanneer die aan het licht komen, en door transparant te zijn over ideologische uitgangspunten. En dat blijkt jammer genoeg onmogelijk te zijn zonder externe druk. Zo’n externe druk kan twee vormen aannemen: een deontologische toezichthouder, of wetgeving.
Een Pyrrusoverwinning met dank aan de Raad voor de Journalistiek
Zo’n deontologische toezichthouder bestaat, in de vorm van de Raad voor de Journalistiek. Dat zelfregulerend orgaan heeft als taak om toe te zien op de naleving van de Journalistieke Code. De Raad is echter verveld tot een belangengroep die journalisten en uitgevers door dik en dun verdedigt tegen klachten van misnoegde burgers, of zulke klachten zelfs onmogelijk maakt. Ze heeft bijvoorbeeld geen enkel mechanisme om Soenens of de VRT terecht te wijzen, tenzij Donald Trump in hoogsteigen persoon klacht indient.
Zelf diende ik ooit een klacht in tegen De Morgen journalist Joël De Ceulaer, omdat die mijn goede naam probeerde te bekladden, onder meer door te beweren dat een invloedrijk wetenschappelijk overzichtsartikel door experts “vakkundig gesloopt” zou zijn (quod non). Dat artikel was verschenen in de Cochrane Library, de gouden standaard van de evidence-based medicine, en het staat bijna twee jaar na publicatie nog steeds als een huis overeind. Op vraag van Joël De Ceulaer, en ondanks mijn uitdrukkelijk protest, week de Raad af van de klachtenprocedure door De Ceulaer en mezelf apart te verhoren, in plaats van samen conform de procedure. In haar verdict verwees ze naar nieuwe (en zeer betwistbare) argumenten die De Ceulaer in zijn hoorzitting had aangehaald, en waar ik dus niet op had kunnen repliceren. De Raad maakte zich ervan af door te oordelen dat De Ceulaers artikel slechts een opinie betrof (het werd nochtans als “Analyse” omschreven, niet als “Opinie”, en de toon was allerminst opiniërend), en dat de Raad zelf niet de nodige expertise had om na te gaan of dat Cochrane artikel nu wel of niet ondergraven was. De Ceulaer kreeg over de hele lijn gelijk.
Het was een Pyrrusoverwinning voor de traditionele media: als de enige deontologische toezichthouder er niet in slaagt om uitwassen te erkennen en waar nodig te bestraffen, dan is verdiend vertrouwen in de traditionele media bij voorbaat uitgesloten.
Het Recht van Antwoord online is juridisch niemandsland
Bij gebrek aan doeltreffende zelfregulering en deontologische code, rest enkel nog de wet. Die is bijzonder summier, en dat is terecht: persvrijheid is een hoeksteen van de democratie. Maar bij privileges horen wel plichten en beperkingen.
Een belangrijk voorbeeld is de plicht op het verlenen van een Recht tot Antwoord. De wet die dit recht regelt in de geschreven pers dateert echter van 1961, lang voordat het internet bestond. Het internet, nochtans het belangrijkste publicatiekanaal van de hedendaagse media, is dus juridisch niemandsland in deze, zoals ik zelf mocht ondervinden.
Ik wilde een antwoord laten publiceren als reactie op het hogervermelde artikel van Joël De Ceulaer. Pas toen ik de steun kreeg van een advocaat lukte het. De Morgen publiceerde mijn antwoord echter enkel in de gedrukte krant, in het verkeerde katern, en enkel na weglating van de titel en de alinea-indeling waardoor het moeilijk vindbaar en bijzonder slecht leesbaar was geworden. Met steun van dezelfde advocaat liet ik het daar niet bij. Bijna een jaar later kregen we over de hele lijn gelijk: de rechter oordeelde dat de publicatie in print opnieuw moest gebeuren, deze keer correct, en dat mijn antwoord ook online moest gepubliceerd worden.
Die publicatie was natuurlijk vijgen na Pasen. Maar dat doet geen afbreuk aan de symbolische waarde, en de waarde als juridisch precedent. Traditionele media hebben nog steeds een enorme macht op het publieke forum. Als eventuele gedupeerden van (misbruik van) die macht zich niet kunnen verweren, met gelijke wapens en zonder aanzienlijke kosten of moeite, dan komt de legitimiteit van die macht fataal in het gedrang. Al lijkt deze uitspraak een nederlaag voor De Morgen, Joël De Ceulaer, en hoofdredacteur Remy Amkreutz, het is een kleine maar belangrijke overwinning voor de Vierde Macht, en de invulling die de traditionele media (waaronder De Morgen zelf) daaraan kunnen geven. Macht zonder verantwoordingsplicht en effectieve mogelijkheid tot tegenspraak leidt altijd tot misbruik, en gaat vroeg of laat altijd ten onder.
Traditionele media zijn niet klaar voor de toekomst
Het merendeel van de journalisten, en de traditionele media waarvoor ze werken, lijken ervan uit te gaan dat de zo belangrijke persvrijheid hen ook een onvoorwaardelijk recht op macht verleent. Recht op geld, recht op een platform, recht op lezers, recht op het bepalen van De Waarheid. En ze zien in de informatiechaos en AI een reden om die macht te vergroten, met meer geld voor ‘factchecking’, toegenomen protectionisme, grotere financiële afhankelijkheid, nog minder deontologie. Dat is een gevaarlijke misvatting die op termijn het einde van de traditionele media dreigt te betekenen. En dat op het moment dat kwalitatieve traditionele media nuttiger kunnen zijn dan ooit.
Minister van Media Cieltje Van Achter wacht dan ook een belangrijke taak: eindelijk het Recht tot Antwoord hervormen zodat er rechtszekerheid is, ook online, en ook voor burgers zonder financiële slagkracht. En de Raad voor de Journalistiek vervangen door een orgaan dat de journalistieke deontologie verdedigt, in plaats van de overtreders ervan. In het belang van de traditionele media zelf, en van de samenleving die ze horen te dienen.